Ervaringsverhalen
Lees hier de ervaringsverhalen van slachtoffers.
‘Er was altijd een aanleiding om je te pakken te nemen’
Het verhaal van Wim (1959)
Dit is een ervaringsverhaal uit het Rapport Commissie Vooronderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg
Wim (1959) woonde met zijn vader, moeder, twee broers en twee zussen in een dorpje onder de rook van Utrecht. Zijn vader was touringcarchauffeur en had een goed inkomen. Omdat hij acht maanden per jaar in het buitenland was, stond zijn vrouw er grotendeels alleen voor als het om de opvoeding en verzorging van de kinderen ging. Wim, die veel spijbelde en ‘nogal recalcitrant’ was, werd vanaf zijn elfde in verschillende internaten geplaatst. In een daarvan heerste een ‘waar schrikbewind’.
Als mijn vader thuiskwam, dan werden de kinderen op een rijtje gezet. Mijn moeder vertelde vervolgens wat iedereen sinds zijn vertrek uitgespookt had en dan kreeg je tikken op je handen. Ik was geen gemakkelijke jongen, ik was nogal recalcitrant. Op de eerste school waarop ik zat, was veel tuig, op de tweede, een rooms-katholieke school werd ik wel gepest, maar dat deerde me niet echt. Ik ging mijn eigen gang en spijbelde vaak. Daarom kwam de leerplichtambtenaar eraan te pas en werd besloten dat ik naar een internaat moest. Er was er een uitgekozen niet zo ver van ons dorp vandaan. Daar was geen plaats en toen kwam ik op een internaat in Noord-Brabant terecht. Het enige wat ik daar nog van weet, is dat het gemengd was. Ik was toen bijna 12 jaar.
Wim verbleef maar kort op dat internaat en werd overgeplaatst naar een gesloten justitiële inrichting in het noorden van het land. Daar kwamen in die tijd ook ‘moeilijk opvoedbare’ jongens terecht die niet met justitie in aanraking waren geweest. ‘Er waren daar drie groepen, ingedeeld naar leeftijd, ik zat in de jongste groep. Er gold een streng regiem en alles ging in de groep. We moesten in een rij twee aan twee de plaats oversteken van het woongedeelte naar de school, we gingen groepsgewijs douchen – dan stond je weer te wachten in een rij – en er was helemaal geen privacy, ik vond dat maar niks. Na schooltijd werden we zes dagen per week aan het werk gezet. Twee tot twee en een half uur lang moesten we fietswielen spaken. Daar verdienden we ƒ3,50 per week mee. Ik heb ze nog niet zo lang geleden nog eens aangeschreven of ik mijn reëele salaris nog kon krijgen. Daar heb ik nooit een reactie op gehad.
Isoleercel als straf
‘Er was daar een groepsleider die we Heinrich, de Gestapo of de SS’er noemden. Dat was een grote, blonde man die een waar schrikbewind uitoefende. Hij terroriseerde de boel en zocht altijd een aanleiding om je te pakken te nemen. We hadden ‘s avonds corvee en dan keek hij alles heel precies na. Als hij nog ergens een stofrandje vond, bijvoorbeeld aan de bovenkant van de deur, dan sleurde hij je zo naar de isoleercel. Die isoleer gebruikten ze gewoon om je te straffen als je regels overtreden had of iets deed wat hen niet beviel. Je kreeg daar bijvoorbeeld heel droog, taai vlees te eten en als je dat dan niet weg kreeg, was dat weer een reden tot straf. Ook als je niet voldoende wielen gespaakt had, ging je de isoleer in en kreeg je een knal voor je kop. We moesten veertig wielen per dag spaken en we mochten elkaar niet helpen.’
Groepsleider ‘Heinrich’ zal Wim nooit vergeten. ‘Hij leek erop te kicken om te slaan en te straffen. Je probeerde die man te ontlopen. Als 12- of 13-jarige durfde je dat niet aan te kaarten. Je liep er voortdurend op je tenen. Ja, een keer heb ik tegen hem gezegd “Je hebt thuis zeker niets te vertellen”. Toen kon ik weer een dreun krijgen.’
Dat er geen onderscheid gemaakt werd tussen jongens die daar zaten vanwege criminele activiteiten en anderen die er zaten vanwege ‘problematisch gedrag’ vond hij onrechtvaardig. ‘Ik mocht bijvoorbeeld mijn ouders zeven maanden lang niet zien of telefoneren, zelfs niet op mijn verjaardag. Post kreeg ik ook niet, brieven hielden ze gewoon achter.’
‘Best wel leuke tijd’
Na negen maanden verhuisde Wim naar een inrichting voor moeilijk opvoedbare kinderen in het oosten van het land. Daar beviel het hem een stuk beter. Wim: ‘Daar waren wel een paar gesloten paviljoens, maar zat niet alles door elkaar zoals in die andere inrichting. Je had er veel meer vrijheid. Je kon er door de bossen struinen, aan sport doen en muziekles volgen. Toen ik 15 was, ging ik naar een andere groep voor de wat oudere jongens. Je mocht er verschillende keren per dag roken en ook een sigaretje meenemen naar school. In het begin mocht je een pakje shag bij je houden, maar toen een paar jongens een handeltje begonnen, veranderde dat. Je kreeg een pakje shag per week en ook wel goed zakgeld daar. Elke dag ging ik op de fiets naar de mavo een dorp verderop. Het was best wel een leuke tijd.’
In deze inrichting liep geen ‘Heinrich’ rond. ‘Je kreeg er wel eens een dreun, maar dan had je het ook verdiend. Er was ook een isoleer, maar daar werd je alleen heen gestuurd als je iets ernstigs had gedaan of door het lint ging, zoals die keer toen een paar jongens een mes trokken. Ik weet nog wel dat er twee groepsleiders waren die ontucht pleegden met jongens. Die werden direct ontslagen. Dat hoefden ze bij mij niet te proberen.’
Tussen de groepsleiders en andere personeelsleden vond Wim er enkelen bij wie hij wel kon aankloppen voor persoonlijke vragen en problemen. ‘Daarvoor kon je terecht bij een maatschappelijk werker of een ander staflid of bij sommige groepsleiders. Van enkele groepsleiders had ik wel de indruk dat ze een pedagogische opleiding gevolgd hadden, maar er zaten ook vreemde vogels tussen, een paar alternatievelingen, hippies, een Oostenrijker en een Duitser.’
Om zich voor te bereiden op de Eerste Heilige Communie, die hij als kind niet gedaan had, ging hij maandelijks bij een pater langs. ‘Dan was je even weg van het internaat en kon je het over andere zaken hebben.’ Ook van het hoofd van de school, met wie hij na de les wel eens een potje schaakte, kreeg hij aandacht. ‘Ik heb daar mijn mavo-diploma gehaald, als enige. Als ik thuis was blijven wonen, was ik waarschijnlijk blijven spijbelen.
Anders dan in de eerste inrichting kon Wim zijn ouders regelmatig zien. ‘Ze kwamen op bezoek en dan kon je een dagje met ze op stap gaan. Ik had ook regelmatig verlof om naar huis te gaan. In de grote vakantie verbleef je drie weken thuis en drie weken in het tehuis. En ik liep ook wel eens weg, zo heb ik een keer een maand bij een vriendin in Utrecht gezeten.’
Excuses gewenst
In 1977, Wim was toen bijna 18, is hij teruggegaan naar zijn ouders en is hij werk gaan zoeken. ‘Ik heb heel verschillende banen gehad in mijn leven. Ik heb gewerkt in de farmaceutische industrie, een eigen zaak gehad, twaalf jaar op de tram gereden en instructielessen tram, metro en bus gegeven. Later heb ik bij een Kantongerecht gewerkt op de parketboekhouding en de parketdienst, dan moest je de boetes van bekeuringen ophalen. Ik heb ook nog een chemische opleiding afgemaakt, maar ben vijftien jaar geleden na een bedrijfsongeval gedeeltelijk afgekeurd. Ik heb grote financiële schade opgelopen door een wanbetaler en zijn curator die me opgelicht heeft. Nu handel ik nog in computers en andere goederen op de Engelse markt.’
Vanaf 1992 heeft Wim gedurende verschillende perioden langdurig mantelzorg gegeven aan zijn moeder en vader, die beiden overleden zijn aan kanker. Zelf is hij sinds drie jaar onder behandeling voor nier- en keelkanker. Ook op relationeel gebied ging zijn leven niet over rozen. Toen hij kanker bleek te hebben, liet zijn derde vrouw, een Engelse, hem in de steek. Uit eerdere huwelijken heeft hij twee kinderen. ‘Aan die tijd in de internaten heb ik toch wel overgehouden dat ik altijd alles alleen moet opknappen. Dat heeft me in relaties ook wel parten gespeeld.’
Wim heeft het altijd moeilijk gevonden om te verzwijgen dat hij in tehuizen heeft gezeten. ‘Ik heb een hekel aan liegen, maar je moet wel, omdat het tegen je gebruikt wordt. Als bij een sollicitatie bekend wordt dat je in die twee inrichtingen hebt gezeten, dan krijg je toch het stempel van crimineel opgedrukt.’
Van de justitiële inrichting in Noord-Nederland wil hij excuses voor het gedrag van toen. ‘Verder mag ik niet klagen over mijn leven. Ik heb rijkdom gekend, ik heb armoe gekend.’
Dit ervaringsverhaal is opgetekend door Maurice van Lieshout en is één van de opgetekende verhalen die als bijlage opgenomen zijn in het vooronderzoek Geweld in de Jeugdzorg. De uitkomst van het vooronderzoek was dat het zinvol en haalbaar was om onderzoek te doen. Dat heeft geleid tot het onderzoek en rapport ‘Onvoldoende Beschermd‘.
We zijn er voor je
Onze Info- en advieslijn (0800-1238) is bereikbaar op maandag t/m vrijdag tussen 09.00 en 17.00. Liever chatten of een e-mail sturen? Ook dat kan. Bellen, chatten en mailen is gratis. Je kunt met ons in contact komen voor:
- Een luisterend oor
- Ondersteuning bij het zoeken naar hulp
- Beantwoorden van praktische vragen
Ook na het stoppen van de financiële tegemoetkoming zijn we nog beschikbaar voor vragen en hulp. De Info- en advieslijn is tot 1 juli 2024 geopend.
Al onze gesprekken zijn vertrouwelijk