Lees verder over de gevolgen van geweld toen en nu:
Gevolgen van het geweld als kind
Een kind dat geweld meemaakt, kan daar op verschillende manieren op reageren. Ieder kind reageert anders op heftige situaties en geweld. Maar een aantal gevoelens werden vaak genoemd. Veel slachtoffers vertellen dat zij zich bijvoorbeeld heel machteloos voelden. Ze waren angstig. Ook voelden zij geen band met medewerkers en soms ook niet met de andere kinderen. Hierdoor waren ze eenzaam. Soms dacht een kind dat het geweld zijn eigen schuld was, en schaamde zich daardoor. Ook hadden veel kinderen een gevoel van gemis, dat zij niet kregen wat ze nodig hadden. Deze gevoelens komen vaak tegelijk voor. Ook het soort geweld heeft invloed op de reactie van een kind.
Hoe kan het dat iemand later nog last heeft van het geweld in de kindertijd? Wat geweld met de hersenen van kinderen doet, wordt in dit filmpje uitgelegd.
Kinderen die geweld meemaakten voelden zich vaak machteloos. Zij konden niets tegen het geweld doen. Ook konden zij niet weg uit de situatie.
Soms kwam een kind op voor zichzelf. Dan sloeg een kind de medewerker terug. Vaak reageerde de medewerker dan met nog meer geweld of straf. Sommige kinderen maakten melding van het geweld. In de praktijk werd hier bijna nooit iets mee gedaan. De meeste kinderen zeiden niets over het geweld. Ze durfden dat niet. Of er was niemand met wie ze konden praten. Het geweld bleef verborgen voor de eigen ouders. Van de medewerkers moesten kinderen hun mond houden en doen alsof er niets aan de hand was. Ook waren kinderen bang voor straf als ze iets zouden zeggen.
‘Ik voelde me steeds kleiner […]. Ik werd steeds stilzwijgender en op een gegeven moment hield ik maar mijn mond.’
Slachtoffers gingen op hun eigen manier om met het geweld. Sommigen trokken zich terug in hun eigen leefwereld. Anderen probeerden de machteloosheid te accepteren. Het geweld ‘ondergaan’ werd een onderdeel van het leven in de jeugdzorg.
Veel kinderen waren bang voor het geweld. Ze probeerden het geweld zoveel mogelijk te vermijden. Soms was er echter geen aanleiding voor het geweld en gebeurde het ‘zomaar’. Dit zorgde voor een erg onveilig gevoel bij de kinderen. Ze wisten vaak niet wat ze gedaan hadden of wanneer het geweld zou stoppen. Door de onvoorspelbaarheid waren ze vaak bang en onzeker.
Het geweld maakte ze bang, onzeker en verdrietig. Soms gingen kinderen daardoor bedplassen. Daar konden ze dan weer straf voor krijgen. Ze kregen het gevoel dat ze niets waard waren.
‘Ik weet nog goed dat de voogdij op een gegeven moment vroeg van, gaat alles wel goed? Even zo stiekem op de gang. Ja, alles gaat goed. Dat ja, je gaat, want ik wist ook, dat ze heel veel moeite hebben moeten doen om een plekje voor mij te vinden. Dus als ik ga zeggen dat het niet leuk is, waar ga ik dan wonen?’
‘Ze zeiden, hier wordt niet gehuild, hier wordt niet gelachen, want daar staat straf op. Ik heb toen vijf jaar lang mijn mond niet opengedaan.’
De kinderen hadden vaak het gevoel dat zij er helemaal alleen voor stonden. Ze waren erg eenzaam.
Ze konden de medewerkers niet vertrouwen. Ze kregen weinig steun of troost van de medewerkers. Maar vaak konden de kinderen elkaar onderling ook niet vertrouwen. Zij werden door de medewerkers tegen elkaar uitgespeeld. De kinderen moesten elkaar gedwongen verraden, of werden gedwongen een kind uit te lachen als het in bed had geplast. Als de kinderen dat niet deden, kregen ze zelf straf. Vriendschappen tussen kinderen waren hierdoor bijna onmogelijk.
Slachtoffers vertellen dat ze als kind bang waren dat niemand hen zou geloven. Vaak werden ze ook niet geloofd. De medewerkers in kinder- en jeugdpsychiatrie beschuldigden kinderen er regelmatig van dat zij fantaseerden of logen. Volgens de medewerkers was dit onderdeel van de gedragsproblemen van sommige kinderen. De kinderen hadden ook bijna geen contact met hun eigen familie of de buitenwereld.
Veel slachtoffers zijn pas als volwassene gaan praten over wat zij hebben meegemaakt. En nog steeds zijn ze bang om niet geloofd te worden.
‘Ik weet nog goed dat de voogdij op een gegeven moment vroeg van, gaat alles wel goed? Even zo stiekem op de gang. Ja, alles gaat goed. Dat ja, je gaat, want ik wist ook, dat ze heel veel moeite hebben moeten doen om een plekje voor mij te vinden. Dus als ik ga zeggen dat het niet leuk is, waar ga ik dan wonen?’
Als kind leer je wat normaal is en wat niet. Veel kinderen in de jeugdzorg dachten dat het normaal was om geweld mee te maken. Het hoorde erbij. Veel slachtoffers vertellen dat zij pas op (veel) latere leeftijd inzagen dat geweld niet normaal is.
Vaak gebeurde het geweld zonder aanleiding, ‘zomaar’. Daarom gaven de kinderen zichzelf de schuld. ‘Ik zal het wel verdiend hebben.’ Omdat ze dachten dat het hun eigen schuld was, schaamden ze zich. Voor het geweld en zichzelf.
‘Die haat voel je altijd – die haat ging veel dieper nog dan hun stokslagen, in die haat lag hun totale afwijzing, geen enkele verantwoording meer voelen of willen hebben voor je… ja, wat deed ik eigenlijk in hun huis? Waarom was ik niet gewoon dood?’
Alle slachtoffers die melding hebben gemaakt, vertellen dat ze niet kregen wat ze nodig hadden. Zij konden met niemand praten. Er was niemand die luisterde, een arm om hen heen sloeg of die er gewoon was. Veel slachtoffers misten dat.
Daarnaast misten ze:
- Contact met een lief en aardig iemand.
- Een moeder, vader of andere verzorger die er altijd is.
- Veiligheid en bescherming.
- Iets van jezelf hebben (een eigen ruimte of spullen).
- Het gevoel hebben dat je meetelt of belangrijk bent.
- Goede hulp en (medische) zorg.
De slachtoffers die zich gemeld hebben bij commissie De Winter melden psychisch, fysiek en seksueel geweld. Dit ging in totaal om 699 meldingen.
Zij vertelden over hoe het was om als kind geweld mee te maken, en welke gevolgen dat geweld op latere leeftijd had. De kinderen voelden zich machteloos. Ze konden vaak niks tegen het geweld doen. Ook waren zij bang voor het geweld. Dit kwam vooral door de onvoorspelbaarheid ervan. Ze gaven aan zich erg eenzaam te voelen. Ze konden de medewerker niet vertrouwen, maar ook de andere kinderen niet. De kinderen werden tegen elkaar opgezet of gedwongen elkaar te verraden of uit te lachen. De kinderen dachten vaak dat geweld ‘normaal’ was. En dat het hun eigen schuld was. Hierdoor schaamden zij zich voor zichzelf en het geweld.
Niet iedereen had op latere leeftijd nog last van wat zij als kind hadden meegemaakt. Of iemand op latere leeftijd problemen ervaart hangt af van de aard en ernst van het geweld, hoe lang het duurde, bepaalde eigenschappen van de persoon, sociale steun en of zij (professionele) hulp kregen. Slachtoffers konden psychische problemen hebben, of zelfs psychische stoornissen ontwikkelen. Ook konden zij lichamelijke problemen krijgen, sociale problemen of financiële problemen. In de meeste gevallen gaat het om een combinatie van deze problemen.