Module 1
Wat is er gebeurd?
Geweld bij de verschillende hulpverleningsvormen
Geweld in de pleegzorg
Pleegzorg is een vorm van jeugdzorg waarbij een kind tijdelijk bij een ander gezin gaat wonen. Zeven dagen per week of af en toe een weekend of vakantie. Pleegzorg wordt ingezet voor korte of voor langere tijd.
Bij korte duur gaat het over pleegzorg als onderdeel van hulpverlening naar ouders en kind. Het kind wordt voor een bepaalde periode (bv. zes maanden) uit huis geplaatst met het oog op terugkeer naar huis. Tijdens deze periode worden de eigen ouders van het kind en het kind zelf op de terugkeer voorbereid.
Plaatsing van lange duur heeft als doel een kind in een pleeggezin te houden tot het 18 jaar oud is. Het kind gaat in principe niet meer terug naar het eigen gezin. De plaatsing heeft als doel het kind een stabiele plek te geven waarin het kan opgroeien.
Het percentage uithuisgeplaatste kinderen dat in een pleeggezin terecht komt ligt hoog, ook in de jaren 40, 50 en 60. Ongeveer de helft van alle uithuisgeplaatste kinderen uit die periode groeide op in een pleeggezin.
Deelnemers aan het onderzoek die in een pleeggezin zijn geplaatst, meldden fysiek geweld. Ook noemden zij:
- slaan werd het meest genoemd, met de handen (in het gezicht, op de billen of andere delen van het lichaam) of met voorwerpen zoals een stok of kleerhanger;
- schoppen, duwen (van een trap), door elkaar schudden, wurgen, of aan de haren trekken;
- onder een koude douche zetten of onder stroom zetten;
- eten naar binnen gepropt krijgen;
- op de grond moeten slapen, lang op een bepaalde plek moeten blijven staan.
Fysiek geweld werd vaak gebruikt als straf of als er ruzie was met de pleegouders. De straf was vaak veel te zwaar voor de aanleiding. Bijvoorbeeld iets te laat thuiskomen of matige schoolprestaties. Fysiek geweld kon ook een vergelding zijn van de pleegouders, als het pleegkind bijvoorbeeld geklaagd had bij een voogd.
Maar meestal was er geen aanleiding voor een straf. Fysiek geweld kon zomaar gebeuren en was onvoorspelbaar. Vooral dit laatste zorgde ervoor dat pleegkinderen zich heel onveilig konden voelen.
‘Nou dan werd er een stok gepakt en werd ik tegen de muur aan geslagen en dan eh mocht ik in de schuur gaan staan of met mijn blote voeten op eh de koude grond in de badkamer, of ik kreeg een stuk zeep in mijn mond, moest ik dan een kwartiertje in mijn mond houden en dan eh was het schoon.’
Ook psychisch geweld werd veel gemeld door de deelnemers aan het onderzoek die in een pleeggezin zaten. Ze meldden dat het psychisch geweld erg aanwezig en ‘op de voorgrond’ was. Het zat in de manier waarop pleegouders de pleegkinderen behandelden. En het verschil tussen hoe biologische kinderen en pleegkinderen werden behandeld.
Voorbeelden die de slachtoffers noemen zijn:
- kleineren, uitlachen, minachten, vernederen, zeggen of laten voelen dat je als pleegkind niet belangrijk was, achterstellen tegenover de biologische kinderen;
- dreigen en bang maken;
- uitschelden, beledigen en verwijten maken aan de eigen ouders van het kind (‘Je moeder is een hoer’);
- vals beschuldigen, bijvoorbeeld zeggen dat het pleegkind dingen kapot maakte, andere kinderen in het gezin betastte;
- buitensluiten, isoleren, opsluiten;
- geen privacy geven, brieven van familie openen, dagboeken lezen, brieven aan voogd schrijven in naam van het pleegkind, achterhouden van informatie, spullen afpakken. Geaardheid van het kind niet respecteren;
- pleegkind getuige laten zijn van fysiek, psychisch of seksueel geweld tegen andere (pleeg)kinderen, kind aanzetten tot crimineel gedrag;
- drillen (‘We werden daar gedrild alsof we soldaten waren’).
‘Nou het altijd maar te horen krijgen dat ik eh dat ik niks was en eh dat het nooit wat zou worden met mij en dat ik niks voorstelde en wie ben jij nou, waar dit mee gebeurt en let maar op jij komt straks in de prostitutie terecht, op je achttiende loop je achter een kinderwagen en eh iedereen zal altijd misbruik van jou kunnen maken want je bent niks. […] En niemand zal jou ooit geloven. […] Ga dit maar niet vertellen, want niemand zal jou geloven. Wie gelooft nou zoiets? En ik had daar als bijnaam in het pleeggezin, kamerolifantje.‘
Deelnemers geven ook psychische verwaarlozing (of affectieve verwaarlozing) aan:
- Geen liefde of vriendschap geven, het kind niet knuffelen of liefdevol aanraken.
- Geen aandacht voor schoolse prestaties (of alleen voor slechte prestaties).
- Geen aandacht voor verlangens van het kind (bv. naar contact met de eigen ouders, en broertjes en zusjes).
- Geen aandacht voor de ontwikkeling van het pleegkind.
- Geen uitleg geven over seksualiteit en relaties, het kind niet toelaten vriendjes te hebben.
- Geen aandacht voor emotionele problemen van het kind (zoals angst of het missen van de eigen familie).
‘Dat was heel liefdeloos en dan sneeuwde het bijvoorbeeld en dan moest ik op de fiets naar school, moest ik een twintig minuten fietsen, en de kinderen werden met de auto gebracht.’
Slachtoffers meldden ook seksueel geweld en grensoverschrijdend gedrag in pleeggezinnen. Vormen die genoemd werden:
- Opmerkingen over het lichaam van het kind en seks.
- Het kind betasten of dwingen zelf te betasten, zoenen, ongepaste aanrakingen.
- Naar het (naakte) kind kijken, porno kijken met het kind, foto’s maken van het lichaam van het kind.
- Masturberen in bijzijn van het kind, het kind seksuele handelingen laten uitvoeren, orale seks, binnendringen met voorwerp of vingers, anale of vaginale penetratie (in sommige gevallen leidend tot zwangerschap).
- Ook tussen pleegkinderen onderling of tussen een pleegkind en een eigen kind van de pleegouders kwam seksueel misbruik voor.
‘Maar ik had wel echt zoiets van, jij komt niet. Want hij wilde dan wel in me, maar dan deed ik mijn benen heel erg op elkaar van, blijf weg daar. Maar hij zat wel met zijn vingers overal aan. En ik moest mijn pleegvader […], ik moest mijn pleegvader dus altijd aftrekken.’
Een specifieke vorm van geweld waar vooral pleegkinderen mee te maken kregen, was dwangarbeid. Deze vorm van geweld is een combinatie is van fysiek en psychisch geweld. Het kwam vooral voor in de jaren 40, 50 en 60.
Dwangarbeid houdt in dat deze jonge kinderen moesten werken, op de boerderij of in het huishouden. Dit werk was teveel en te zwaar en schadelijk voor de ontwikkeling van het kind. Het ging niet om ‘een handje mee helpen.’ Pleegkinderen moesten bijvoorbeeld langer en zwaarder werken op de boerderij dan de biologische kinderen. Zij kregen hiervoor vaak geen beloning.
Deze vorm van geweld werd vanaf midden jaren 80 door de deelnemers niet meer genoemd. Sommige deelnemers die recent in een pleeggezin verbleven noemden wel het ‘Assepoester-syndroom’. Hiermee bedoelden ze dat zij als huisslaaf werden gebruikt in het pleeggezin.
Ook werden sommige jongeren gedwongen tot prostitutie.
Kinderen konden uit huis geplaatst worden als het thuis niet veilig was. In sommige gevallen kwamen deze kinderen terecht in een situatie die nóg onveiliger was.
Commissie De Winter heeft onderzoek gedaan naar geweld in de jeugdzorg tussen 1945 en 2019. Het ging om fysiek, psychisch en seksueel geweld. De onderzoekers hebben deze informatie uit verschillende bronnen gehaald, waaronder een meldpunt en bevolkingsonderzoek.
Op alle plekken en in alle periodes is geweld gemeld door slachtoffers. De meeste meldingen van geweld gingen over de residentiële jeugdzorg, de pleegzorg, de jji’s en de kinder- en jeugdpsychiatrie. Het grootste deel van de meldingen ging over geweld in de jaren 60 en 70. Meestal waren het geen incidenten, maar was het geweld ernstig en langdurig. Psychisch geweld werd het meest genoemd.
Welk geweld de slachtoffers meldden verschilde tussen vormen van jeugdzorg. Vaak werd ook de uithuisplaatsing zelf als geweld ervaren. Dit kwam omdat de kinderen vaak plotseling, zonder reden, werden weggehaald.